Olympisch, Europees en wereldkampioene, beste hockeyster van de wereld, topscorer aller tijden op de Spelen, bij de Champions Trophy en vanzelfsprekend ook in Nederland. Europa Cups, landstitels – wat heeft ze niet gewonnen? Een icoon van de hockeysport. Ooit zal een straat naar haar worden vernoemd. Of beter: een plein. Het Maartje Paumenplein, met een hockeyveldje voor de jeugd. Hoe een verlegen meisje met een stick in haar hand brutaal de wereld veroverde. Een succesverhaal in elf hoofdstukjes over Maartje Yvonne Helene Paumen en haar magische strafcorner.
I.
De speelse jaren
Twee jaar was Maartje, toen haar ouders haar al meenemen naar de hockeyclub, naar HC Geleen. Moeder was kleuterleidster, vader zat in de bouw. ,,Ik heb ze alle twee als coach gehad. Als kind wilde ik heel de dag sporten, het liefst hockeyen. Zes dagen in de week was ik te vinden op het hockeyveld. Ik was verliefd op het spel. Alles aan hockey vond en vind ik leuk, niet specifiek de corner. Mijn zus Hanneke speelde in de overgangsklasse. Met mijn broers Joep en Bas liep ik altijd te pielen met een stick en een bal. Beetje pushen. Ik ben de jongste van ons vieren. Toen ik klein was mocht ik al een strafcorner nemen. Niet dat iemand zei: Jij doet de corners, maar ze hadden wel in de gaten dat ik er aanleg voor had. Geen idee wat, maar ik moet iets goed hebben gedaan. In het begin sloeg ik ‘m. De sleepcorner is pas van de laatste vijftien jaar. Ageeth Boomgaardt was een van de eersten die er succes mee hadden.’’
Ze was een jaartje of 14 toen ze werd gekozen in de Nederlandse B-jeugd, de selectie voor speelsters onder de 16. ,,Toen bleek al dat ik goed kon pushen. Ik had talent. Ik maakte de stap van Geleen naar Oranje Zwart en dan wordt zo’n corner belangrijk. Ik ging ermee aan de slag. Eerst nog vrijblijvend. Twee jaar later, bij Den Bosch, serieuzer met Ageeth Boomgaardt. Een half jaar lang één keer per week. Zij raakte zwanger en stopte, toen heb ik uiteindelijk gekozen voor Toon.’’
II.
De goeroe
Toon. Wie in de hockeywereld de naam Toon laat vallen, weet dat het maar over één man kan gaan: Antoine Henri Joseph Theodoor Siepman – kortweg Toon. In heel de wereld bekend als dé strafcornergoeroe. Vroeger zwierf hij zelf over de aardbol, nu vliegen ze vanuit alle windstreken ‘op bedevaart’ naar zijn woonplaats Vught om zich te laten inwijden in de geheimen van de sleeppush: Aziaten, Australiërs, Canadezen, Spanjaarden, Belgen, Schotten, Duitsers. Met hun camera’s nemen ze soms twintig uur op. Op zijn laptop staat een veelvoud, een digitale encyclopedie, maar hij geeft niks weg.
Toon is de strafcornervader van Maartje.
Zelf hockeyde hij bij MOP – in de spits, ook in de achterhoede. Hoofdklasse-niveau, geen briljante speler. Later succesvol als coach bij MOP, Tilburg, Push, Den Bosch en Oranje Zwart. In de loop der jaren betrokken bij de nationale teams van Nederland, Spanje, Canada en België. Beloond met de Coach Grade One-status van de internationale hockeyfederatie FIH.
Toon weet alles van de strafcorner. ,,Ik zeg altijd: Ik kan het je niet voordoen, maar ik kan je wel vertellen hoe het moet.’’
Maartje: ,,Toon wil je de beweging laten voelen die je maakt bij een perfecte strafcorner, dat je voelt wat een goede push is.’’
Toon leerde het eerst Bram Lomans, waarna het Pakistaanse fenomeen Sohail Abbas hem benaderde, en Taeke Taekema, en Mink van der Weerden, Tom Boon en… De lijst groeit nog steeds.
,,Tja, hoe word je strafcornergoeroe?’’ herhaalt Toon bedachtzaam de vraag thuis in Vught, waar hij als planoloog met een eigen bureau golfbanen ontwierp totdat het hockey hem volledig opeiste. Hij put uit zijn geheugen: ,,Op 11 juli 1993, bij de Champions Trophy, was Taco van den Honert de eerste die een strafcorner sleepte. Taco pushte een hoge bal. De keeper had er grote moeite mee, hij kon niet meer gewoon gaan liggen. Later, toen het niet lukte met Push uit de overgangsklasse te komen, dacht ik: ik moet ook zo’n goede strafcorner regelen.’’
Hij koos Bram Lomans uit, een speler met een goede hoge bal. Samen met een videoman gingen ze aan het werk. ,,In het begin was het nog niks bijzonders, maar opeens was ‘het’ er. We wonnen in de beker met 8-1 van Leusden, Bram maakte er zeven. Nooit vertoond, zo’n harde push. De reacties waren aanvankelijk negatief. Maar ik zei: Trek je er niets van aan. Die competitie scoorde hij zestig keer, Push promoveerde.’’
Twee jaar later grepen de Oranje-mannen in Atlanta, mét strafcornerspecialist Lomans, voor het eerst olympisch goud. Met dank aan Toon.
Toen kwam Ageeth. ,,De eerste vrouw met een goede sleepcorner.’’
En daarna Maartje. ,,Een exceptioneel talent.’’
III.
De training
Toon ziet Maartje nog komen. In 2005. Hij kan een milde glimlach niet onderdrukken. Op zijn laptop verschijnen de beelden. Maartje met haar eerste sleepcorner en daarna Maartje in de olympische finale in Londen, 2012. Een totaal andere beweging. ,,In het begin duwde ze een beetje tegen de bal. Zo begon het. Maar ik zag dat ze kon pushen en dat is een absolute voorwaarde om verder te komen.’’
De basisbeweging kun je in principe in anderhalve training leren, althans met zijn trainingsmethode. Maartje Paumen neemt op een terras in het centrum van Den Bosch een slok van haar frisdrank. ,,Anderhalve training?’’ Ze kijkt ongelovig. ,,Heeft Toon dat echt gezegd? Na anderhalve training begint het pas. Je techniek moet perfect zijn. De uitvoering, de details, alles moet kloppen. Daar ben je jaren mee bezig. In het begin trainde ik honderd ballen per sessie. Het is een onalledaagse beweging, die moet je erin slijpen. Heel belastend voor je heupen, knieën, enkels. Je moet sterk zijn, kracht hebben en niet blessuregevoelig zijn. Nu train ik per keer vijftien, maximaal twintig ballen.’’
Toon ziet wanneer iemand aan het eind van zijn Latijn is. Dan is hij onverbiddelijk: Stop! ,,Het gebeurt bij Maartje dat ik soms na tien ballen zeg: Ik ga naar huis, het gaat zó goed. Een andere keer is ze na tien ballen kapot en stoppen we er ook mee.’’
Al die jarenlange arbeid heeft ertoe geleid dat ze nu een magnifieke schijnbeweging heeft, keepers feilloos naar de verkeerde hoek kan sturen en de bal zuiver naar elke willekeurige plaats pushen. Ze jaagt de bal met 90 km/u in het doel.
,,Het is niet te vergelijken met mannen,’’ zegt ze. ,,Die komen tot een snelheid van 120 km/u. Vrouwen hebben minder kracht. Ik push minder hard en moet daardoor met meer precisie te werk gaan.’’
IV.
De toverstick
Ze noemen haar Maartje ‘Push Push’ Paumen, maar met een beetje verbeeldingskracht kun je haar ook betitelen als de vrouwelijke Harry Potter van het hockey. Maartje kan toveren met haar stok. Als ze in vorm is, verandert ze alles in goud.
,,Ik heb lang gespeeld met een houten stick. Tot ze voor de Olympische Spelen van Peking overgingen op kunststof. Er werd niets anders meer gemaakt. Jammer. Met hout heb je een beter gevoel, de stok trilt iets meer. Ik moest wennen aan een kunststof stick.
,,Voordat ik in de A-jeugd speelde, had ik een erg kromme stick. Met een groot katapult-effect. Daarmee is het veel makkelijker om te pushen. Vroeger mocht je voor een strafcorner van stick wisselen, dat deed ik dan ook. Bij de Spelen van Peking hockeyde ik ook nog met een kromme stok. Drie jaar later, voor de Champions Trophy in 2011, is zo’n kromming verboden. Met een rechte stick pushen, daar had ik in het begin veel moeite mee. Het komt dan nóg meer op techniek aan. Het rendement met een kromme stick was bij de corner één op drie, met een rechte is dat één op vier à vijf.’’
Toon: ,,Des te krommer de stick, hoe harder je de bal weg kunt zwiepen. Tijdens het EK in 2005 in Leipzig liep er een Fransman rond, Frederic Soyez, met een bijzondere, zelfgemaakte stick. Die pakte hij elke keer bij een strafcorner. Met die stok kon hij ontzettend hard pushen. De Fransen waren daardoor een geduchte tegenstander, maar ze haalden de laatste vier niet. Toen heeft die Soyez contact opgenomen met alle halvefinalisten. Hij bood zijn stick aan, wilde een vast bedrag, iets extra’s voor elke goal en ook nog een bonus bij een Europese titel. Roelant Oltmans, destijds bondscoach van Oranje, en Maurits Hendriks, zijn collega bij Spanje, hebben toen met de andere twee landen de koppen bij elkaar gestoken en gezegd: Dit doen we niet, dit verziekt de sport. Maar het was een geweldige stok, ik heb hem in mijn handen gehad en kon er harder mee pushen dan de beste speler.’’
V.
De bezieling
Ze is gedreven, perfectionistisch, technisch bijna perfect en behept met een niet te temmen scoringsdrift. Als ze een bal mist, is ze chagrijnig. Als ze er twee heeft gemaakt, gaat ze onvermoeibaar op jacht naar de derde goal.
Maartje: ,,Vanaf het moment dat ik ging hockeyen, wilde ik scoren. Ik kan mij niet anders herinneren dan dat ik er op gebrand was om te winnen. Met alles. Dat fanatieke had ik al toen ik met mijn broers speelde. Ik kan slecht tegen mijn verlies. Het liefst haal ik de bal bij de achterlijn op en loop ermee naar de andere kant van het veld om een doelpunt te maken. Het is niet zo, dat ik met de corner naar bed ga en nergens anders aan denk. Nee, maar soms loop ik wel te dagdromen, dan denk ik: zo en zo ga ik ‘m straks maken, of: het zou vet zijn als de bal er op die en die manier in zou gaan. Soms schiet er een filmpje door mijn hoofd.’’
Het perfectionisme dat in haar huist, kan af en toe als een last wegen. Ze is niet snel tevreden. Een kenmerk van een topsporter, zegt ze gedecideerd. ,,Ik wil het tweehonderd procent goed doen. Ik zal niet snel zeggen dat iets echt goed is. Je wilt altijd verder groeien.’’
In de aanloop naar de Olympische Spelen van 2008 woog ze 73 kilo, tijdens het toernooi in Peking 69 en vier jaar later, in Londen, 64. ,,Ik zag laatst een filmpje van mijzelf uit 2004. Grappig hoe ik er uitzag. Wat zal ik het zwaar hebben gehad. Ik zag mezelf lopen met een ‘rugzak’ van tien kilo. Ik vond destijds op de training alles zwaar. Nu train ik harder dan ooit. Je moet superfit zijn. Ik wil hard trainen, nóg beter worden. Bij corners gaat het om perfectie. De details zijn het lastigst, het gaat soms om een paar centimeter. Ik wil en kan nog steeds iets leren.’’
Net als Toon. ,,Het is een fascinatie om steeds beter te worden en je tegenstander keer op keer te grazen te nemen. Maar hoe meer je over de corner weet, des te minder je ervan afweet. Na de Spelen van Peking was ik aan het einde van mijn theoretische Latijn en ben ik op zoek gegaan naar nieuwe informatie. De toenmalige bondscoach Herman Kruis heb ik gevraagd sporters te vinden die een vergelijkbare draai maken als hockeyers bij een strafcorner. We kwamen terecht bij Bjorn Blommerde, destijds Nederlands kampioen speerwerpen. Van hem heeft Maartje geleerd dat ze in de doordraai meer op de rechtervoorvoet moet steunen. Op onze beurt hebben wij Bjorn ook wat bijgebracht.’’
Toon vergelijkt de sleeppush graag met een golfswing. Een reeks van bewegingen. Als één schakel niet functioneert, heb je geen snelheid meer. ,,Zoals golfers problemen kunnen hebben met hun swing, zo zoeken hockeyers naar het juiste ritme bij de corner. Het is goed om met andere sporters te praten. Er zijn vaak overeenkomsten. Ook met honkballers. Je kunt soms meer uit je lichaam halen door iets aan te passen. Aan de andere kant is het lastig om je techniek te veranderen. Dat duurt wel even.’’
VI.
De psychologie
,,Zij denken dat ik denk dat zij denken dat ik de bal in de rechterbovenhoek push, zoiets.’’ Maartje lacht. ,,Je moet mentaal heel sterk zijn om een corner binnen te pushen. Het is een vorm van psychologische oorlogsvoering. Niet echt oorlog natuurlijk. Het is een mentaal spelletje, met jezelf, met je tegenstander. Soms kies ik drie keer dezelfde hoek. Bij Oranje hebben we 5 à 6 varianten. Des te harder de bal wordt ingespeeld en des te beter hij wordt gestopt, des te meer tijd ik heb om ‘m te pushen. Alles moet kloppen.
,,Je moet er tegen bestand zijn als het even niet goed gaat. Tijdens trainingen is het wel gebeurd dat ik doorsloeg. Dan ramde ik een paar ballen in het wilde weg, als het niet lekker liep. Toon begon op zulke momenten te lachen. Ik word nog gek als ik hem zo zie staan. Maar het werkt wel, als ik hem zie lachen denk ik: hij heeft gelijk, doe maar gewoon, waar ben ik mee bezig om zo uit te flippen. Nee, ik heb mijn stick nooit doormidden geslagen. Soms zei Toon: We kunnen beter naar binnen gaan, het wordt niks vandaag. Het mooie van hem is, dat hij je laat beseffen wat je doet. Toon is een bijzonder mens.’’
Toon: ,,Het lichaam is bij een strafcorner belangrijker dan de geest, maar je moet mentaal sterk zijn. Je geest uitschakelen, dat is de truc: kijk alleen naar de bal. Tegen de corner van Maartje is niet veel te doen. Haar corner is niet te ‘lezen’. Je weet nooit wat ze gaat doen. De bal naar links, naar rechts, een corner met schijn. Je kunt als verdediging van alles verzinnen, maar Maartje is er tegenop gewassen. Ze kent de zwakke hoek van de keeper, ze weet hoe de tegenstanders verdedigen en wat hun kwaliteiten zijn. Met die kennis bedenk je steeds weer nieuwe varianten.’’
VII.
De angst
Zelfs de beste strafcornerspecialiste beleeft angstige momenten. ,,Tijdens het EK van 2007 in Manchester kreeg ik de schrik van mijn leven,’’ bekent Maartje. ,,Ik wilde met mijn backhand schieten en de eerste uitloopster van de Engelsen viel op mijn kuit terwijl ik een draaibeweging maakte. Ik hoorde iets stuk gaan in mijn knie. De eerste dagen wisten ze niet precies was het was. De binnenband van mijn knie bleek uiteindelijk kapot te zijn. Het herstel duurde twee en een halve maand.
,,In die periode heb ik gevoeld wat je mist en hoe leuk topsport is. De maanden in de sportschool besefte ik hoe gaaf het is zonder pijn te kunnen sporter, en ook dat ik er nog meer voor zou kunnen doen dan ik al deed. Bij de fysio had ik veel tijd om na te denken. Het was een vreselijke periode. Natuurlijk denk ik er soms nog aan. Je steekt veel tijd in je sport, je wilt niet dat je geblesseerd raakt. Toch heb ik tijdens een strafcorner niet de angst dat het nog eens gebeurt.
Sommige tegenstanders verdedigen als kamikazes. Aziatische speelsters vooral. ,,Die zie je van het veld gaan met blauwe benen. Het grootste gevaar bij een corner is voor mij de eerste uitloopster, die probeert een hoek van het doel dicht te lopen. Soms staan ze met z’n vieren voor de keeper om heel het doel af te schermen. Bizar. Die teams zijn voor mij als strafcornerspecialiste het lastigst.’’
Toon: ,,Ze zegt het niet, maar het zou mij niet verbazen als je diep in haar hart bang is om nog eens zo’n blessure op te lopen.’’
VIII.
De geboren leider
Wie haar vier jaar geleden had verteld, dat ze ooit aanvoerder van Oranje zou zijn, had ze faliekant uitgelachen. Ze had het niet kunnen geloven. Nu is ze captain van het Nederlands team, imposant boegbeeld van het vrouwenhockey. Niet alleen door haar gesleepte strafcorner, het prettige moordwapen dat ze als handelsmerk meedraagt. Op het middenveld is ze ook de regisseur van het team, de beste hockeyster van de wereld.
Maartje: ,,Ik ben als mens veranderd. Vroeger was ik rustig, bescheiden, op de achtergrond. Nu geef ik mijn mening. Ik ben sinds 2011 aanvoerder van het Nederlands team. Ik durf mensen aan te spreken over hun handelen. In het verleden hield ik me meer op de vlakte. Tijdens het WK van Madrid in 2006 werd er gefilmd voor de documentaire ‘Goud’. Zodra de camera verscheen, maakte ik me uit de voeten.’’
Uiteindelijk wierp ze alle schroom van zich af , aarzelde ze zelfs niet openlijk en op een volwassen manier haar liefde voor een vrouw te bekennen en kwamen haar natuurlijke leiderskwaliteiten onverbiddelijk naar boven.
,,Vroeger waren Minke Booij, Mijntje Donners, Janneke Schopman de leiders. Ik heb veel van ze geleerd. Ze konden hard zijn, vertelden je precies waar het op stond, maar gingen daarna wel met je om de tafel om er in alle openheid over te praten. Ik kan zelf ook met jong en oud door één deur en probeer nu als aanvoerder het te doen op de manier waarbij ik mij vroeger op mijn gemak voelde.’’
Booij heeft wel eens geschetst hoe bleu, onzeker, verlegen, stil en introvert Maartje was toen ze op haar zeventiende voor topsport koos en naar landskampioen Den Bosch kwam. ,,Ze is gegroeid en een pure prof geworden,’’ zegt Cees Koppelaar, al jaren Oranjes looptrainer en éminence grise van de Nederlandse hockeywereld.
Maartje heeft zich ontwikkeld tot een sporticoon die past in een rijtje met namen als Inge de Bruijn, Leontien van Moorsel, Marianne Vos, Bettine Vriesekoop, Ellen van Langen. Ze gaat op jacht naar een derde olympische titel.
IX.
Het geheime rendez-vous
De beste hockeyster van de wereld kent ook haar mindere momenten. Olympische Spelen. Londen. Augustus 2012. In de groepswedstrijden lukt het Maartje niet om uit de strafcorner te scoren. Taco van den Honert sms’t vanuit Nederland: Maak je niet druk, heb geduld, relax, het komt goed. Lief, vindt ze, zo’n geruststellend berichtje. Het doet haar goed.
Ondertussen werkt Roelant Oltmans, in zijn rol als prestatiemanager van NOC*NSF, koortsachtig aan een list.
Op maandagavond, twee dagen voor de halve finale tegen Nieuw-Zeeland, gaat bij Toon de telefoon. ,,Roelant aan de lijn. Of ik op dinsdag naar Londen kan komen. Accreditatie ligt klaar. Ticket is geregeld. Autosleutels kan ik afgeven op Schiphol. In Londen staat een taxi klaar. Shit, twee problemen. Eén: op dinsdag begint mijn training bij MOP, ik mag niet ontbreken. Twee: Ik zit thuis strafcorners te analyseren voor België. Van de Belgen krijg ik toestemming naar Londen te vliegen. En Roelant verzekert mij dat ik voor het begin van de training van MOP terug ben.’’
Maartje: ,,Dinsdag, op weg naar de eetzaal, hoor ik dat ze een verrassing voor mij hebben. Mijn moeder is jarig, ik denk: misschien hebben ze iets geregeld, dat ik haar even gedag kan zeggen en feliciteren.’’
Toon: ,,Zeven uur op Schiphol. Vliegtuig in. Om negen uur in de ontbijtzaal in het Olympisch Dorp.’’
Maartje: ,,Kom ik de hoek om naar de ontbijtzaal, staat Toon daar. Eerste gedachte: ze denken echt dat ik het niet meer kan. Tweede gedachte: wat fijn dat Toon er is.’’
Toon: ,,We hebben het tijdens het ontbijt over koetjes en kalfjes gehad.’’
Maartje: ,,Lekker lullen over het leven.’’
Toon: ,,Daarna heeft ze tien ballen gepusht.’’
Maartje: ,,Vijftien. Ze zaten er lekker op.’’
Toon: ,,Ik zei: Maak je geen zorgen, het gaat goed, het komt goed.’’
Maartje: ,,Heerlijk om met Toon te praten en te trainen. Ze wisten wat voor effect het zou hebben.’’
Toon: ,,Om zes uur sta ik, zoals gepland, voor de selectie bij MOP. Niemand weet dat ik in Londen ben geweest; ik mag het niet vertellen.’’
Op woensdag scoort Maartje tegen Nieuw-Zeeland twee keer, Oranje haalt de finale na shoot-outs.
X.
Het olympisch goud
,,Natuurlijk,’’ zegt Maartje, ,,natuurlijk kan het altijd beter, maar soms moet je gewoon tevreden zijn met een corner. Die bal, die 2-0 tegen Argentinië in de olympische finale in Londen, die bal kon niet verder in de kruising. Als ie van je stick glijdt, weet je al: goal of geen goal. Dit was een goal. De bal vloog langs de eerste uitloopster en dan weet je helemaal dat je goed zit.
,,De eerste uitloopster probeert de linkerkant van het doel ‘dicht’ te lopen, zodat keeper zich kan concentreren op het andere deel van het doel. Ik verdeel het doel in vier vlakken. Linksonder, linksboven, rechtsboven, rechtsonder. Vier vlakken van een halve vierkante meter bij paal en lat. Een favoriete hoek heb ik niet.
,,In de finale kregen we voor rust al twee corners, daarna ging er ook nog eentje mis. Van de strafbalstip pushte ik mis. Frustratie. Vijf minuten later wordt ie perfect aangegeven. Nog een kwartier te spelen. Toen die bal erin ging, wist ik dat het goud binnen was.
,,Natuurlijk was dit een van mijn mooiste doelpunten. Ook prachtig: de finale van de Champions Trophy van 2011 in Amstelveen. Tegen Argentinië speelde ik de wedstrijd van mijn leven. We kwamen met 3-0 achter. Nog twintig minuten. Scoorde ik uit drie corners en wonnen we uiteindelijk met shootouts. Alles lukte, al-les! Die wedstrijd past in een bijzonder rijtje, samen met de twee gewonnen olympische finales én de WK-finale van 2006 in Madrid: 3-1 zege op Duitsland, met twee goals van mij. Ja, daar kan ik van genieten.’’
XI.
Epiloog
Aan het einde van haar carrière wil Maartje niet denken. ,,Als ik op mijn hoogtepunt had willen stoppen, had ik het na de Spelen van Londen moeten doen. Maar, ik wil ook ‘Rio’ nog meemaken. Zo lang ik er plezier in heb en van toegevoegde waarde ben voor het team, ga ik door. En zo lang mijn lichaam het aankan. Het zou toch idioot zijn er eerder mee op te houden?
,,Ik heb de havo gevolgd, een mbo-opleiding marketing en communicatie, en commerciële economie op hbo-niveau. Als hockeyster kan ik rondkomen, ik mag niet klagen. Ik heb tegenwoordig zelfs een manager die mijn zaken behartigt. Maar het is niet zo dat ik ‘klaar’ ben wanneer ik straks stop met topsport.
,,Als ik stop, ga ik eerst een wereldreis maken, naar Zuid-Amerika, Nieuw-Zeeland, dat soort landen. Ik wil in mijn leven alles hebben gezien wat ik graag wil zien. Met het hockeyteam kom je overal, maar vaak zie je niet meer dan hotel en stadion.
,,Ik zou ooit wel een eigen ‘tentje’ in Zuid-Frankrijk willen beginnen. Een aanlokkelijk idee. Sport, films, theater, eten met vrienden, alle mooie dingen van het leven vind ik mooi. Iets met kinderen doen, dat trekt mij ook. Soms word ik gevraagd om een clinic te geven op een kinderfeestje, als dochterlief jarig is. Laat ik zien wat pushen inhoudt. Die meiden zijn zo enthousiast. Training geven vind ik ook wel wat. Dat ga ik vast nog eens doen. Je leeft maar één keer, je moet doen wat je leuk vindt.’’